Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Mijn [31]broeders hebben trouwelooslijk gehandeld [32]als een beek; als de storting der beken gaan zij door; 31. Namelijk, Elifaz, Bildad en Zofar. 32. Hij neemt een gelijkenis van de beken, welke in den winter, als zij vol zijn en bevriezen, het water, dat zij van den regen en sneeuw hebben, schijnen bij zich te willen houden, om dat in den zomer uit te geven, als zij nodiger zijn, en dan nochtans, door de grote hitte uitdrogende, de hoop er mensen bedriegen. Bij deze wateren vergelijkt Job zijn drie vrienden, omdat hij aan hen, toen hij hen niet grotelijks van doen had, vriendschap gevonden heeft, en scheen dezelve op andere tijden te mogen verwachten, maar daarna in de hitte van zijn tegenspoed weinig troost en hulp van hen heeft verkregen.